Drama 2:
reflecteren op de vloer

Ga de vloer op, denk hardop na en verras de kijker. Stap uit je rol en geef je mening over wat er in de scène gebeurt, zet het verhaal stop of beschuldig het publiek. Hoe zorg je ervoor dat iedereen in de zaal op het puntje van z’n stoel zit?

Leerdoelen:

  • Vanuit een theatertekst actief reflecteren op gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog en bedenken hoe deze te spelen;
  • Een eigen mening vormen over een tekst en deze al spelend op het publiek kunnen overbrengen;
  • Leren om niet alleen een situatie te spelen, maar ‘in’ en ‘uit’ een scène te kunnen stappen, om op die manier de scène van meer betekenis te voorzien.

Van tevoren

Zorg voor roze en groene post-its en voldoende pennen.

Kies één of meerdere scènes uit Atelier van Herinnering en print deze voldoende uit. Je kunt vanuit een bepaald thema werken. Maar je kunt er ook voor kiezen om scènes te selecteren op basis van locatie – bijvoorbeeld de stad waar jullie school (in de buurt) staat.

TIP: In Atelier van Herinnering zijn verschillende scènes te vinden waarin de acteurs (bijna altijd jongeren) hardop nadenken over een bepaald onderwerp. Wil je je inlezen in deze stijl van theater maken? Dan kan dat bijvoorbeeld met de volgende scènes:

TIP: ‘Reflecteren op de vloer’ kan op verschillende manieren. Het kan zijn dat acteurs zich tijdens het spelen van een scène afvragen of ze het verhaal wel goed vertellen, of dat een acteur zich tijdens het spelen realiseert dat hij of zij het niet eens is met de loop van het verhaal. Of dat de acteurs niet tot spelen lijken te komen, omdat ze het maar niet eens worden over de vorm van de scène. Maar het kan ook veel subtieler, door in de tekst verwijzingen te geven naar je eigen mening, zonder deze direct aan het publiek te vertellen. Hoe je het ook doet, deze manieren van spelen en maken zorgen ervoor dat het publiek – in plaats van ‘gedachteloos’ in het verhaal mee te gaan – actief wordt gehouden en tot nadenken wordt gestemd. Dat is dan ook waar het in deze les om draait.

Startervaring: post-it’s plakken

Geef elke leerling/student bij binnenkomst een roze en een groene post-it en een pen.

Leg uit: jij hebt het voor het zeggen in de wereld. Op de groene post-it schrijf je iets wat je absoluut wil behouden, op de roze post-it schrijf je iets wat je wil verbannen.

Na het schrijven mogen de leerlingen/studenten de post-it’s op de muur plakken (kleur bij kleur) en even langs al deze meningen lopen. Wat valt op? Komen dezelfde dingen meerdere keren terug? En wat voor impact zou het verbannen van (enkele van) de dingen op de roze post-it’s hebben op de wereld?

Leg uit: we gaan vandaag werken met scènes uit verschillende voorstellingen – gemaakt en gespeeld door jongeren – over de Tweede Wereldoorlog. In elke scène komt een persoonlijk verhaal naar voren, van een oudere die de oorlog heeft meegemaakt. Het doel van de les is dat je je eigen mening overbrengt aan het publiek. We gaan niet ‘zomaar’ een scène spelen, maar als acteurs actief nadenken over wat wat het publiek mee moet krijgen.

Warming-up: rangordes

Geef de leerlingen/studenten een warming-up waarmee ze in het moment raken en snel keuzes moeten maken. Dat kan bijvoorbeeld door ze steeds in korte tijd op een rij te laten gaan staan op volgorde van… 

  • Schoenmaat (klein naar groot)
  • Huisnummer (laag naar hoog)
  • Is een ‘mensenmens’ (helemaal niet naar helemaal wel)
  • Kennis van de Tweede Wereldoorlog (weinig naar veel)
  • Twijfelachtigheid (weinig naar veel)
  • Mate van kritisch denkvermogen (weinig naar veel)
  • Overtuigingskracht (weinig naar veel)
  • Staat open voor complottheorieën (helemaal niet naar helemaal wel)
  • Heeft politieke ambities (helemaal niet naar helemaal wel)

… enzovoort. Je kunt eenvoudig beginnen en steeds meer toespitsen op onderwerpen die met het thema van de les te maken hebben. Bij de meer ingewikkelde vragen (zoals ‘mate van kritisch denken’) is het goed om kort na te bespreken. Hoe heb je bepaald waar je ging staan? Als je naar de rij kijkt, ben je het dan eens met de plekken, of zou je iemand ergens anders hebben neergezet? Waarom zou je dat doen? En wat vindt diegene daar dan van?

TIP: Spits bovenstaande keuzes toe op de belevingswereld van de leerlingen; op het VMBO werken andere verwoordingen dan op het VWO.

Opdracht 1: statement

Leg uit: vandaag ga je via theater je mening overbrengen op het publiek. Eén van de manieren waarop je dat kunt doen, is met een statement. Daar is deze opdracht een voorbeeld van.

Zet een stoel in het midden en laat de leerlingen/studenten rondlopen in het lokaal, op hoog tempo. Op een zelfgekozen moment mag een leerling/student op de stoel gaan staan en een statement roepen naar het publiek. Het gaat over iets wat hij/zij wil verbannen, of wil behouden, zoals in de startervaring. Je mag hetzelfde zeggen als je hebt opgeschreven, of iets anders, als je er maar echt achter staat. Zodra er iemand op de stoel staat, staat de rest van de groep stil en kijkt hem of haar aan. Degene op de stoel roept het statement naar het publiek (bijvoorbeeld: “nooit meer ongelijkheid!”, of “altijd zelf kiezen!”). Daarna herhaalt de rest, afhankelijk van het statement, en met een vuist in de lucht:

  • “Nooit meer…! Nee!” (“Nooit meer ongelijkheid! Nee!”)
  • “Altijd…! Ja!” (“Altijd zelf kiezen! Ja!”)

Het is leuk om een opbouw te creëren, zodat de statements elkaar steeds sneller opvolgen en de emotie steeds groter wordt.

TIP: Als de groep moeilijk los komt, kun je ook afspreken dat er elke keer wanneer jij klapt een statement moet worden gemaakt, of jij kunt steeds iemand aanwijzen.

TIP: Gaat het goed? Werk dan eerst vanuit bovenstaande opzet, en laat de leerlingen/studenten na een tijdje improviseren – ze hoeven het dan niet meer eens te zijn met het statement van de leerling/student op de stoel. Wat gebeurt er dan? Zo is de opdracht al improviserend uit te werken.

Opdracht 2: ik denk dat het zo ging

Leg uit: deze opdracht gaat over het delen van een gedachte of reflectie met het publiek. Eigenlijk is dat hardop nadenken, alsof je tijdens het spelen nog moet bedenken wat je precies gaat zeggen.

Maak groepjes en deel de van tevoren gekozen scènes uit. Eerst leest elk groepje hun scène. Daarna vertellen ze aan het publiek waar deze over gaat. Dat doen ze in de volgende vorm:

De leerlingen/studenten staan op een rij. De eerste begint met: “Ik denk dat het zo ging…” – hij of zij vult deze zin aan met iets over of uit de scène. De tweede kapt af: “Nee, ik denk dat het zó ging…” – enzovoort. Het kan netjes beginnen (één voor één) en net als de vorige opdracht kan er een opbouw ontstaan. Daarmee kun je verschillende richtingen op: zijn de leerlingen/studenten het steeds met elkaar eens, of niet? Vullen ze elkaar aan, of verbeteren ze elkaar?

TIP: Laat de leerlingen/studenten hier niet voor oefenen. Het is juist bedoeld als improvisatieopdracht, omdat het erom gaat dat je ‘live’ je gedachten met het publiek deelt – niet een perfect voorbereid stukje.

Opdracht 3: scène maken

De leerlingen/studenten gaan de scène uit de vorige opdracht repeteren. Maar ze zullen deze niet helemaal spelen. Ze kiezen namelijk een moment waarop ze de scène stop zetten en ‘uit de situatie stappen’. Op dat moment horen we hun eigen meningen, bijvoorbeeld:

  • Waarom zegt hij dat eigenlijk?
  • Ik snap niet dat zij niks doet
  • Dit verhaal komt me bekend voor, want mijn oma moest ook vluchten
  • Kunnen we dit wel spelen?
  • Waarom geven we dit personage nog een podium?

Vanuit deze persoonlijke gedachten gaan de leerlingen/studenten op de vloer met elkaar (en misschien wel met het publiek) in gesprek. Tot slot besluiten ze: spelen we de scène nog verder? Of is het beter om dat niet te doen? Misschien vragen ze het publiek wel om hun mening, of kiezen ze voor een andere afloop.

Leg uit: tijdens het presenteren lijkt het voor het publiek alsof dit allemaal op het moment zelf wordt bedacht. Maar je krijgt nu de tijd om het voor te bereiden, zodat iedereen van je groepje weet wat er gaat gebeuren. Je maakt dus een scène die straks (zogenaamd) vastloopt. Daarmee ben je eigenlijk op twee niveaus tegelijk aan het werk: aan de ene kant de scène, aan de andere kant jullie meningen erover en hoe je deze op het publiek kunt overbrengen.

Presenteren en nabespreken

Bespreek voorafgaand aan het presenteren met de leerlingen/studenten de theaterregels.

Vraag na elke scène een paar leerlingen/studenten om feedback. Dit kan ook in carrouselvorm; in dat geval geeft elk groepje een keer feedback aan een ander groepje. Focus op de persoonlijke gedachten die de leerlingen/studenten in de scènes hebben laten zien en horen. Welke mening wilden ze dat het publiek zou horen? Hoe werkte de vorm die ze hebben gekozen hierbij?

Afsluiting

Rond de les af bij de muur met de post-its van de startervaring. Zou je vanuit elk statement een scène kunnen maken op de manier waarop we vandaag gewerkt hebben? Wat heb je er voor nodig om je mening via theater met het publiek te delen? Wat zou de meerwaarde kunnen zijn van voorstellingen die het publiek een actieve (denkende) rol geven?

Denkend aan theater over of vanuit de Tweede Wereldoorlog, kun je je voorstellen waarom theatermakers zouden kiezen voor een vorm waarin op de vloer wordt gereflecteerd? Waarom wel of niet?

Een theatergroep die altijd vertellend werkt en actief hardop nadenkt over gebeurtenissen, is BOG. In 2016 speelden zij de voorstelling DAM, over de 2 minuten stilte op de Dam op 4 mei. Je kunt hier meer lezen over deze voorstelling en hier samen met je leerlingen een fragment bekijken, dat toentertijd werd gespeeld tijdens Nacht Na de Dam. Als je voldoende tijd hebt, kan het leuk zijn om met je leerlingen met dit fragment te eindigen. Dan hebben ze een voorbeeld bij deze manier van theater maken – iets waar je overigens nog meer lessen met ze aan zou kunnen wijden.